Bowers & Wilkins 803D4

B&W 803D4

Eens in de zoveel jaar ontstaat er flinke reuring binnen de hifiwereld op het moment dat het befaamde Britse luidsprekermerk Bowers & Wilkins haar 800-serie weer eens vernieuwd. U als trouwe Lexicom klant/volger zal het niet ontgaan zijn dat wij B&W breed in de winkel hebben staan en dat het moment van reuring zich op dit moment afspeelt. We zijn dan ook heel blij dat de verschillende nieuwe modellen B&W 800D4 nu druppelsgewijs binnen komen in onze showroom. De 803D4 is het eerste type binnen de nieuwe 800D4-serie die we in ontvangst mochten nemen en na een intensieve week inspelen, kunnen we vol enthousiasme deze luidsprekers aan de tand gaan voelen. Het feit wil dat we bovendien een mooi ingespeeld paar B&W 803D3 hebben staan. Dit vraagt om een vergelijkend waren onderzoek!

Zien is geloven

Allereerst even een opsomming van de veranderingen aan het ontwerp van de D4-serie en dan met name die van de 803D4 t.o.v. 803D3  Op het oog lijken de twee erg op elkaar als ze zo gebroederlijk naast elkaar staan in onze grote demoruimte. De D4 is een paar centimeter hoger dan de D3 en de “nautilusbuis” achter de tweeter is bij de D4 een stuk langer dan die van de D3. De peervormige middentoonkamer genaamd Turbine Head lijkt onveranderd maar bij nadere inspectie is deze bij de D4 iets langgerekter dan bij de D3. De bovenkant van de befaamde matrixkast waar de Turbine Head bovenop ligt is nu een aluminiumplaat afgewerkt met leer (Leather by Connolly) De twee Aerofoil laagunits aan de voorzijde van de matrixkast zijn iets verder uit elkaar geplaats en de spreekspoelkap is niet van hetzelfde materiaal als de rest van de units, wat wel het geval is bij de D3 Verder is de aluminium basis van de luidspreker een stuk breder en ook plat aan de voorkant bij de D4, waar de D3 een geheel ovale plint heeft. Tot zover de verschillen waarneembaar met het blote oog.

En dan de binnenkant

Uitleg van B&W over bovengenoemde observaties leren ons dat het cosmetische een direct gevolg is van wat er technisch, van binnen veranderd is. Laten we bovenaan beginnen. De dempingskamer (Nautilus buis) achter de “diamond tweeter“  is wederom uit één stuk aluminium vervaardigd, maar heeft een geheel andere opbouw van binnen en is dus ook een stuk langer. De gehele kamer “zweeft” op twee ontkoppelingspunten op de Turbine Head. De inwendige dempingsbuis houdt de dempingskamer van binnen op z’n plaats. De Turbine Head zweeft op zijn beurt ook weer op twee ontkoppelingspunten bovenop de aluminium topplaats van de matrixkast. De grootste innovatie is verwerkt in de vernieuwde continium middentoonluidspreker zelf. De nieuwe Biomimetic Suspension-ophanging (BMS), vervangt de traditionele ‘spider’ van textiel. Deze spider centreert de spreekspoel in de magneetopening en geeft een heel nauwkeurige demping van de conusbeweging, zonder dat hij de beweging beperkt – een beetje als de schokdempers van een auto. Traditionele spiders van textiel zijn als het ware kleine luidsprekers op zichzelf die eigen geluid produceren. Dat is bijna niet het geval bij BMS. De Aerofoil laag-units zijn voorzien van een “ foam anti resonance plug”  die ervoor zorgt dat de spreekspoel dusdanig verstevigd wordt zodat deze niet kan vervormen bij lagere frequenties.

De zoeven genoemde matrixkast is naast de aluminium topplaat ook aan de voorkant extra verstevigd door grotere aluminium profielen dan bij de D3 gebruikt werden en op de bodem bevindt zich tot slot ook nog een extra metalen plaat om daar nog extra vibraties weg te nemen. Door de komst van deze metalen plaat op de bodem, moest het scheidingsfilter dat zich daar bij de D3 modellen in een speciale behuizing bevond, verhuizen naar de metalen achterplaat. In het scheidingsfilter wordt bij de 803D4 gebruik gemaakt van Mundorf Mcab en EVO condensatoren.

En dan de bank op en luisteren

We hebben besloten om de huidige referentieset te gebruiken om het beloofde vergelijkend waren onderzoek mee te doen tussen de 803 D4 en de 803 D3. De referentie set bestaat uit:

  • 2x Hegel H30 eindversterker
  • 1 x Hegel P30 voorversterker
  • 1 x Naim ND555 audiostreamer
  • 2 x Audioquest Dragon High Current voor de H30
  • 1 x Audioquest Hurricane Source voor de P30
  • 1 x Furutech DPS 4.1 netspanningskabel afgemonteerd met FI-50/Fi-E50 NCF op de ND555
  • 1 x Chord Reference Signature RCA interlink tussen ND555 en P30
  • 2 x Audioquest Wind XLR tussen de P30 en H30
  • 2 x 3 meter Audioquest Thunderbird Zero luidsprekerkabel
  • 1 x Audioquest Diamond netwerkkabel tussen Bonn N8 en ND555
  • 1 x Silent Angel Bonn N8
  • 1 x Silent Angel Forester voeding
  • 1 x Audioquest NRG-Z3 tussen PD8 en Forester
  • 1 x Nutters X-ECT PD8 stekkerblok
  • 1 x Audioquest Monsoon Netkabel t.b.v. PD8
  • 1 x Chord C-stream van de hoofdswitch naar de Bonn N8

Ook voor de gewone man

Laten we onze muzikale vergelijkingsreis beginnen met een imposant klassiek werk van de Amerikaanse componist Aaron Copland genaamd Fanfare For The Common Man. Dit meesterwerk dat geschreven is tijdens de tweede wereldoorlog diende als “appetizer” voor een daar op volgend symfonisch concert. Qua bezetting wordt de voltallige kopersectie van het symfonieorkest en een deel van het slagwerk ingezet. Het is een Majestueus werk en daarom prima geschikt om het spits af te bijten in deze vergelijking van luidsprekers met een imposante uitstraling. Zowel bij de D3 als de D4 valt de rijke uitklank van de tam-tam (een soort gong) op. Echter zijn de klappen op de grote trom bij de D4 veel strakker en hebben meer vlees op de botten. De plaatsing in de ruimte van alle instrumenten is ook mooier en vooral dieper bij de D4. Ook lijken de D4 iets meer vergevingsgezind in het hoog, wat niet wil zeggen de D3 schel of vervelend klinken, maar de D4 krijgt wat ons wel de voorkeur voor de langere luistersessie.

Symfonischconcert twee-punt-nul

We blijven even in de symfonische hoek en pakken door met een  compositie van John Lord en ja het gaat hier om die organist en mede oprichter van de rockformatie Deep Purple. Lord zijn interesse voor symfonische muziek resulteerde uiteindelijk in een compositie voor rockband en orkest. Van dit Concerto For Group And Orchestra beluisteren wij hier het derde deel. In eerste instantie lijkt het concept dat Lord zo geniaal bedacht heeft beter uit de verf te komen bij de D3. Het orkest speelt namelijk meer op de voorgrond, alwaar de band ook in de mix geplaatst is. Er lijkt dus een naadloze overgang te zijn van orkest naar band. Bij de D4 is er wederom meer diepte en komt de plaatsing van de verschillende orkest instrumentgroepen meer overeen met de ervaring als je daadwerkelijk in een concertzaal zit. Als de band begint te spelen, lijkt deze meer voor het orkest te staan en gaat minder mooi op in het orkest dan bij de D3. Nu is het wel zo dat bij de D4 de klankechtheid van de akoestische, onversterkte orkestinstrumenten beter is dan bij de D3, de dynamische verschillen groter en er dus meer dieptewerking is dan bij de D3. Verder is de ruimtelijkheid van de gitaar beter waarneembaar. Ook het laag is strakker en meer doortekend dan bij de D3, wat met name te horen is bij de pulserende baslijn die goed waarneembaar is op het moment dat de gehele band zijn intrede doet in het geheel.

Keltische zegening

Laten we na al het bombastische orkestgeweld van de vorige twee composities onze toevlucht nemen in een rustig koorwerkje van John Rutter. A Gaelic Blessing heeft als basis een mannenkoor begeleid door een harp en een kerkorgel. De D4 laat alle lagen fraai horen en geeft een goed beeld van alle gespeelde en gezongen partijen. De zangtekst is goed te volgen en het fundament in het orgel te voelen in de onderbuik. Bij de D3 is dat heel anders! In eerste instantie gebeurt er hetzelfde als bij het werk van John Lord, namelijk dat alles min of meer samensmelt als één geheel. Dat is op zich een mooi gegeven, maar als je de gelaagdheid van de D4 net gewend was, lijkt dat bij de D3 toch te missen. Verder komen de verschillende registers van het orgel minder goed uit verf (met name het laag) en gaat de harp meer op in het koor. Tot slot vielen mij de zg. “siblings” oftewel “s-klanken” meer op bij de D3 in negatieve zijn. Het begint ons langzamerhand duidelijk te worden waar de verbeteringen zitten bij de D4 t.o.v. de D3

Geniale Blues

Aangezien we net van Hammond orgel naar semi sacrale kerkmuziek gefietst zijn, schoot ons het eigenaardige werk Antiphone Blues van Arne Domnerus op eens te binnen. Een favoriet binnen de hifi-winkel-playlistst! Hebben we eerst drie composities beluisterd die opgenomen zijn alsof je midden in een concertzaal zou zitten, is er bij deze opname duidelijk te horen dat de nadruk ligt op een vraag en antwoordspel tussen het kerkorgel en een saxofoon. Daarbij staat de sax vooral op rechts in het stereo beeld en het orgel meer op links. De sax schiet herhaaldelijk door naar het linker kanaal wat dan min of meer resulteert in het idee dat er een tweede saxofonist elders in de kerk staat. Enfin, is deze waarneming nu een blijk van onkunde van de opname technici of is er “ geniale opzet” in het spel? Wij vermoeden het tweede! De vraag is dan hoe de D3 en de D4 het er vanaf brengen bij deze gealtereerde waarheid. Bij dit werk zijn de verschillen inderdaad een stuk minder en zou je kunnen zeggen dat de D3 iets levendiger speelt en de D4 wederom meer laag weergeeft en er meer “ zwart waarde” is in de stille passages wat meer rust in de tent brengt. Aan de andere kant is de wat frissere D3 die het wat doffe saxgeluid voorziet van wat meer kleur. Ook niet vervelend.

Wie laat het zien?

Werden we geïnspireerd door Rutter om eens bij Ane Domnerus langs te gaan, zo riep Domnerus bij ons de herinnering op naar een nummer van The Alan Parsons Project dat met Kerkorgel en zang begint, te weten Don’t Let It Show. Tel daarbij de band en het orkest op die later in het nummer aanschuiven en zie de samenhang met het werk van John Lord eerder in deze review. Laten we luisteren! Wederom zijn de D3 en D4 bij dit nummer goed aan elkaar gewaagd. Het orkest en de hogere registers in het orgel komen hier zelf bij de D3 beter uit de verf dan bij de D4. Het stereobeeld is nagenoeg hetzelfde. Wat wel weer opvalt is dat de D4 meer laag weergeeft wat resulteert in een vollere weergave van de basgitaar waardoor deze beter te volgen is.

Losjes leven

Na de orkestrale en door orgel omgeven werken die we tot nu toe beluisterd hebben, is het nu tijd met piano en zang. We zijn zeer nieuwsgierig naar een nummer dat al een tijdje leeft in de Lexicom playlist maar eigenlijk niet zo vaak z’n weg vindt naar bij de gemiddelde luistersessie. We geven het nummer Lush Life van José James begeleid aan de piano door Jef Neve bij deze een mooi podium in deze review! Het nummer zet in met een avant-gardistische behandeling van de piano te weten het direct bespelen van de harp van de piano met de blote handen met een ingedrukt aanhoudpedaal. Ja, je moet de totstandkoming van dit effect kennen, maar dit is zeker geen aansporing voor pianisten om het eens uit te proberen. Het zal de piano niet direct schade toebrengen, maar de blote handen kunnen er minder goed tegen… Terug naar de les. Na het sci-fi intro is er een aanzetje dat bij wijlen aan een pianowerk van Chopin doet denken. Deze illusie wordt van de kaart geveegd op het moment dat José James uiteindelijk begint te zingen. Bij de D3 klinkt de piano helder en is mooi doortekend. De stem van James is rond en staat consistent in het midden van het stereobeeld. Daarbij vinden we de stem wel wat breed. Op de D4 lijkt er een totaal andere behandeling van piano en zang aan de orde te zijn. De piano krijgt meer gestalte en de achtergrondruis ligt op een lager niveau hetgeen voor meer dynamiek lijkt te zorgen. Verder staat de stem van James ook hier in het midden van het stereobeeld maar heeft betere, geloofwaardigere proporties en heeft bovendien een mooie hoogte werking. Je ziet James als het ware staan in de bocht van de vleugelpiano.

Iets met kerken…

Tijd voor een vrouwenstem om evenwicht aan te brengen in deze review. Ook hier pakken we weer een pareltje uit de vergetelheid der Lexicom playlist. Bij de Cathedral Song van Tanita Tikaram zijn de verschillen tussen de D3 en D4 overduidelijk. Het gekozen “pad der hifi-tuning “ dat B&W ingeslagen is kunnen we na het horen van dit nummer alleen maar loven. De D3 laat  weliswaar een levendig nummer horen dat dusdanig goed geproduceerd is dat elke laag de ruimte zou moeten krijgen, maar de D4 doet die insteek meer eer aan. Het laag is meer doortekend, ook hier is er weer meer rust in de weergave, klinken de liggende akkoorden gespeeld door synthesizers voller en zijn zo prettiger in de mix. Wat het meeste opvalt is de sterkere aanzet van de S-klanken van de D3 t.o.v. de D4. Dit viel ons al eerder op bij de voorgaande nummers, maar bij Tanita is dit toch wel overduidelijk aanwezig bij de D3.

Algemene beschouwingen

Het zal u als lezer niet ontgaan zijn dat wij zeer enthousiast zijn over de vierde generatie van de Bowers & Wilkins 800-serie. Er zijn duidelijk stappen gemaakt om een bijna niet te overtreffen concept nog weer te verbeteren bij deze legendarische Britse luidsprekerbouwers. De hierboven besproken muziekstukken zijn eigenlijk slechts een greep uit ons luisterrepertoire, maar telkens weer vielen ons dezelfde verbeterpunten op t.o.v. de derde generatie namelijk: meer rust, een beter stereobeeld, meer draagkracht in het laag en meer gelijkmatige verdeling van instrumenten over het gehele, hoorbare frequentiebereik bij de weergave.

Betekent dit nu dat de B&W 803D3 een waardeloze luidspreker geworden is? Helemaal niet!  Aan de vernieuwingen bij de 803D4 hangt namelijk wel een prijskaartje. Deze speaker is een stuk duurder geworden dan zijn voorganger. We hebben bij het vergelijkend warenonderzoek weliswaar heel kritisch geluisterd en duidelijk verschillen waargenomen, maar de “algehele signatuur” van beide generaties lijkt nog steeds erg op elkaar. Verder kan de geconstateerde ” frisheid” bij de D3-generatie uiteraard getemperd worden met de keuze van een andere versterker, bron en randapparatuur.

Meer informatie en prijs van de B&W 803D4 vindt u hier.